Niveau en stadium |
Ik doe iets omdat ... Voorbeeld |
Niveau 1: Preconventioneel
Stadium 1: Oriëntatie op straf en gehoorzaamheid
Stadium 2: Oriëntatie op eigenbelang / wederkerigheid (voor wat, hoort wat)
|
Ik doe iets om straf en moeilijkheden te voorkomen
Vb. Ik mag niet stelen omdat ik anders straf van m'n moeder krijg
Ik doe iets omdat ik dan beloond wordt of er wat voor terug krijg / er beter van wordt
Vb. Ik mag niet stelen van Jeroen omdat hij heel aardig is tegen mij |
Niveau 2: Conventioneel
Stadium 3: Oriëntatie op de goedkeuring van / het naar de zin maken van anderen
Stadium 4: Oriëntatie op het doen van je plicht als lid van de groep / de maatschappij
|
Ik doe iets om bij de populaire jongens van mijn groep in de smaak te vallen
VbIk mag wel een oude fiets, die niet op slot staat, stelen want dat vinden een aantal klasgenoten cool
Ik doe iets omdat ik respect heb voor autoriteiten en mijn verplichtingen t.a.v. het sociale systeem wil nakomen
Vb Ik mag niet stelen omdat dat tegen de afspraken van de groep ingaat |
Niveau 3: Postconventioneel
Stadium 5: Oriëntatie op het sociale contract
Stadium 6: Oriëntatie op het eigen geweten en universele morele principes
|
Ik doe iets omdat ik respect heb voor anderen en voor democratisch tot stand gekomen afspraken
Vb Ik mag niet stelen omdat ik geen recht heb op wat een ander toebehoort
Ik doe iets omdat het overeenkomt met mijn principes
Vb Ik mag niet stelen omdat ik daar een slecht geweten aan overhoudt |