Vertelkast

De vertelkast is een klein, draagbaar verteltheater, dat oorspronkelijk uit Japan stamt. Het theater trekt op magische wijze de aandacht van kinderen. De verteller brengt personages tot leven en duikt samen met de kinderen in het verhaal.

Vertellen en interactief voorlezen geven een extra dimensie aan verhalen. Verhalen roepen beelden op, zowel bij de verteller als bij het publiek. Door het gebruik van verschillende vertel- en voorleestechnieken als intonatie, zintuiglijke beschrijvingen, mime en beweging, wordt de beleving van de vertelling versterkt en daarmee ook de verankering van de begrippen en woorden uit het verhaal.

Voor kinderen met weinig beheersing van het Nederlands is de vertelkast uitermate geschikt. Zij leunen voor hun begrip van het verhaal voor een groot deel op de platen, op de mime en de handbewegingen van de verteller. De interactieve werkwijze lokt deelname van de kinderen uit. Ze benoemen wat ze zien, herhalen spontaan nieuwe woorden en soms hele zinnen en horen van andere kinderen en de verteller synoniemen. Bij het voorlezen van het verhaal uit het boek herkennen zij de eerder verkende begrippen.

Werken met de vertelkast

Vertellen met de vertelkast is boeiend voor de verteller en de kinderen. Het lokt wederzijdse reacties uit en is daardoor interactief.

Aandachtspunten vooraf.

  1. Probeer het verhaal niet alleen met de platen te laten zien. Maak ook gebruik van herinneringen en associaties. Zoek de geluiden, dialogen en andere zintuiglijkheden in de gekozen platen en in het verhaal zelf.
  2. Kies voor jezelf een beginritueel. Mogelijkheden: een muziekje op de achtergrond; een openingskreet (bijv. Kri, kra!) of een zelfgemaakte (bijv. Zip, zep, uit je web), een beweging met of zonder attribuut, een doek, een raadsel, een beginlied of een versie.
  3. Je kunt achter op de platen geheugensteuntjes, kernwoorden of korte regieaanwijzingen aanbrengen. Dat laat de vertelling vlotter verlopen.
  4. Je kunt ook een tas, koffer, kist, of mand aanleggen met attributen. Voorwerpen die iets van doen hebben met de inhoud of sfeer van de verhalen, zoals kleding, poppen, speelgoeddieren, knuffels en andere voorwerpen. je hoeft je niet tot de vertelkast te beperken.
  5. Bedenk hoe je het verhaal wilt afsluiten .
  6. Draai een keer proef voor jezelf, met of zonder gewillig publiek. Let hierbij op je verteltechnieken. Kies vooraf één of meerdere punten, waarmee je extra wil oefenen.
  7. Kies een verwerkingsvorm om de vertelling een extra dimensie te geven. In het hoofdstuk verwerking staat hierover een aantal ideeën.

De voorbereiding in de klas.

  1. Zet de stoeltjes in een halve kring voor de vertelkast. Eventueel kunnen er ook kinderen op de grond vóór het kastje zitten.
  2. Zet de kinderen die meer aandacht nodig hebben dichter bij de vertelkast.
  3. Zorg dat je een geschikte tafel hebt. Iets hoger dan de kindertafels en het liefst iets breder, zodat het kastje er helemaal opengeslagen op kan staan.
  4. Kies een voorwerp of attribuut uit je mand/koffer/tas.

De vertelling.

  1. Na het beginritueel gaan de deurtjes open en geef je het publiek de kans om te reageren. Vraag naar wat er te zien is, waar het verhaal zich afspeelt, welke geluiden ze horen, of het er warm of koud is. Kortom laat het publiek in je verhaalbeeld stappen (zie verteltechnieken).
  2. Vertel zo los mogelijk van de plaat, kijk de ruimte in, maak oogcontact met je publiek. Vergroot de bewegingen uit het verhaal. laat de gevoelens van je personages zien met je mimiek en je lichaam. Als er een lied in het verhaal gezongen wordt laat je het publiek meezingen. Als er iemand teruggeroepen wordt, laat ze meedoen. Kortom, maak je publiek zoveel mogelijk deelgenoot in je vertelling.
  3. Rond het verhaal zinvol af. Misschien met een vraag om over het verhaal na te denken of met de suggestie om een boek over het thema te bekijken en lezen.

Verteltechnieken.

Oogcontact
De verteller houdt oogcontact met het publiek en kan daardoor zien hoe en of de informatie overkomt.

De introductie van het verhaal
In veel culturen wordt een vertelling ingeleid door een oproep, bijvoorbeeld 'Er tin tin...', het publiek geeft daarop antwoord, zoals: 'Sigri tin, tin...'

De intonatie
De intonatie geeft de hoogtepunten van het verhaal aan en houdt de concentratie van het publiek op peil.

Stembereik
Probeer je stem uit in de lokatie, richt je tot de achterste rij en controleer of je verstaanbaar bent.

De interactie
Bij vertellen is het normaal dat het publiek de verteller onderbreekt met vragen en opmerkingen, voor een raadsel, lied of spreuk.

Het gebruik van handelingswoorden en -werkwoorden
Gebruik bij je vertelling woorden en werkwoorden die actie oproepen, bijvoorbeeld: het water spat bruist; de slang kronkelt, sist; de olifant tettert met zijn slurf.

De overdracht van beelden
Gebruik je eigen herinneringen bij het beschrijven van beelden, geluiden, kleuren, geuren, sferen, lokaties, relaties en personen.

Het gebruik van natuurlijke geluiden (onomatopeeën)
Dit roept sfeer op en plaatst het publiek op de plaats van de gebeurtenis in het verhaal.

Tempo en ritme van het verhaal
Door langzaam te vertellen als iemand uit het verhaal heel moe is of snel als een personage haast heeft.

Gebruik van bewegingen en gebaren
Dit kan bijvoorbeeld bij je intro, maar ook ter versterking van het verhaal. Je kunt ook een stuk uit het verhaal spelen of mimen, even een uitstapje maken. Dit is kenmerkend voor het vertellen in sommige culturen. Het effect kan ook bereikt worden door onderbrekingen van het publiek.

Eiqen interpretatie van het verhaal
Vertel niet letterlijk na uit het geschreven verhaal, maar zorg dat je zelf de beelden ziet en je eigen woorden kiest, die je aanpast aan het niveau, begrip en de taal van het Publiek.

Inzicht in de verhaalstructuur
Ontdek bij de voorbereiding waar de hoogtepunten zijn, hoe en waar je wil beginnen en eindigen. Dat kan in verband met je publiek anders zijn dan in het verhaal of boek.

Inzicht in de rollen van de personages
De verteller doorziet bij de voorbereiding wie de hoofdpersoon is, wie kijkt, wie niet kijkt, wie handelt. De personages kunnen ook de dingen uit het verhaal zijn .

Het actualiseren van het verhaal
Het vertellen van bepaalde passages in de tegenwoordige tijd bevordert het oproepen van de beelden van het verhaal.

Anticiperen en flashbacks plegen
Zowel ter verduidelijking als vertelvorm of om de aandacht van het publiek erbij te houden.

De inschatting van het publiek
Zowel bij de voorbereiding als tijdens het vertellen is het belangrijk dat je woordkeus, taal, sfeer, ritme, bewegingen zoveel mogelijk aan je publiek aanpast.

Gebruik van attributen
Om de nieuwsgierigheid op te roepen of symbolisch.

Het gebruik van liedjes en versjes
In de vertelling geeft mogelijkheden om het publiek bij het vertellen te betrekken. Ze mogen daarbij meezingen.

Het gebruik van een andere (eigen) taaldialect in de vertelling
Zowel voor het kennismaken met andere klanken en talen als voor herkenning van het publiek.

Vertelstrategie in verband met leeftijd of stoornis
Een indirecte benadering is vaak voor groot en klein minder bedreigend.